De avonden (1947) van Gerard Reve is voor een culinair historicus een prima bron om te weten wat er bij een gewoon Amsterdams huishouden net na Tweede Wereldoorlog op tafel kwam.
Tweede Kerstdag 1946
brood, jus, blikje zalm, bruine bonen en drie plakken kaas
“Toch is dit geen maaltijd,” dacht hij, nam een stuk vet uit een trommel, smolt het in de koekenpan en doopte het brood erin, dat hij wegens de hitte lucht inzuigend tussen de tanden, met grote happen opat.
Op Tweede Kerstdag is Frits alleen thuis. Zijn ouder verlaten na een ongezellig ontbijt in ruziesfeer ieder apart het huis. Ondanks de waarschuwingen van zijn moeder gaan Frits’ zijn remmen los. De snaaisessie van 24 december herhaalt zich. Hij verorbert wat brood, een blikje zalm, een halve schaal bruine bonen, drie plakken kaas en zes diepe teugen melk. “Toch is dit geen maaltijd,” dacht hij, nam een stuk vet uit een trommel, smolt het in de koekenpan en doopte het brood erin, dat hij wegens de hitte lucht inzuigend tussen de tanden, met grote happen opat.’
Frits van Egters mag zijn vader dan debiel en ongemanierd vinden met zijn eet- en slurpgewoontes, zelf heeft hij een fixatie op vleesjus. Op de eerste dag die in de roman beschreven wordt, zegt Frits: “Deze jus is verrukkelijk” (…) “hij is werkelijk heel lekker. Je hebt er eigenlijk niet zo veel van nodig, want hij is lekker vet.” “Het is beste jus,” dacht hij, “hij is inderdaad uitstekend.”’ Hij vindt jus zo lekker dat zijn moeder hem bijna dagelijks moet manen kalm aan te doen met het schaarse goedje.
Het stiekeme van zijn voorliefde voor vette jus, blijkt ook als Frits vrijdag 27 december de trapdeur vergrendelt als hij keukenkast doorzoekt opzoek naar lekker om vervolgens de pan met vlees op het gas te zetten. Daardoor voorkomt hij dat zijn moeder hem betrapt: “Wanneer leer je die krankzinnigheid af, om die deur altijd dicht te doen?” zei zijn moeder, binnentredend met een zware tas boodschappen, die ze in de keuken uitpakte.’ Ook zonder plundertocht in de keuken komt Frits aan zijn trekken. Zo wordt Frits ook Oudjaar 1946 op zijn wenken bediend door zijn moeder: ‘”Ik vind, dat het weer verrukkelijk is, moeder”, zei hij, “vooral de jus”. En zij waarschuwt hem weer, waardoor de handeling precies de maaltijd van de eerste dag van De avonden wordt gespiegeld: “Doe daar niet te gek mee alsjeblieft,” zei ze, “want meer dan in de kom is er niet.”’
Fixatie op eten
Frits’ voorliefde voor vleesjus kun je psychologisch verklaren, Frits mist figuurlijk de sjeu in het leven. Zijn belangstelling kan ook verklaard worden uit het feit dat hij als gevolg van de hongerwinter heel erg gericht is op eten. Gedurende de laatste maanden van de bezetting dachten mensen voortdurend aan eten en droomden er zelfs van. Die fixatie op eten is het brein niet zo maar kwijt. Logisch dat zeven van de tien dagen vleesjus ter sprake komt in het leven van Frits van Egters. Bovendien was er in 1946 niet ruimschoots voedsel voorhanden: Frits kwam domweg nog wat calorieën te kort.
Bezetting
De familie Van Het Reve verging het de eerste jaar van de bezetting prima aan Josef Israelskade 116. Reve’s moeder, Net van het Reve-Doornbusch (1892-1959), kon uitstekend koken en kon van niets een aangename maaltijd maken. Ze was de dochter van een groentekweker en ze was het sappelen gewend: ‘Mijn moeder was een uitstekende huisvrouw, die met het dikwijls onder de dertig dalende en nimmer boven de veertig gulden per week stijgende salaris van mijn vader altijd rondkwam,’ aldus Karel van het Reve (VW, dl. 1, blz 12). De beperkte middelen leidde bij haar tot grote mate van zuinigheid; een blijvende eigenschap van haar zoons.
Minder vlees, vet en zuivel en meer groenten. Groenten het liefst van het seizoen en voor de echte liefhebbers zelf verbouwd. Wat nu de trend is, werd tijdens en na de Duitse bezetting in Nederland noodgedwongen in praktijk gebracht. Nederland moest zelfvoorzienend zijn. De landbouw werd in 1940 drastisch aangepast: veeteelt maakte plaats voor akkerbouw. Het dagelijks menu bevatte veel minder vlees en vet. De bevolking ervoer deze verandering als een verarming. Mensen hadden een hongergevoel en verloren soms gewicht.
Hongerwinter
Eind 1944 en begin 1945 was het voor de familie Van het Reve net als alle Amsterdammers verschrikkelijk. Aan alles was gebrek, maar vooral aan voedsel en brandstof. Gelukkig zorgde opa Doornbusch vanuit Almelo voor aardappelen, tarwe, bonen en zelfs voor konijn. Jan Erik Romein, een vriend van Karel van het Reve, stuurde uit het Gooi appels en suikerbieten. Vanzelfsprekend was dat niet genoeg. Daarom gingen ook de jongens Van het Reve op hongertocht. Zoals zovelen overtraden ook zij daarbij de wet om het hoofd boven water te houden, zoals Nop Maas in Kroniek van een schuldig leven deel 1 beschrijft. Het begon bij het illegaal bomen kappen om de piepers uit Almelo gekookt te krijgen. Het escaleerde in overvallen op mensen die wél voedsel hadden. Gerard Reve ontsprong de dans, maar twee vrienden werden hierbij opgepakt en gestraft. Het alternatief was ondervoeding of de hongerdood.
Ondanks de verschrikkelijke schaarst was Reve’s zorgzame moeder niet krenterig. Toen februari 1945 Gerards vriendin Tine Fraterman naar haar geboortegrond in Enschede vertrok, kreeg ze potjes gare bruine bonen mee. Die potjes waren letterlijk goud waard, want het was heel bijzonder dat zij tot het einde van de bezetting nog peulvruchten had.
Bevrijding
Vlak voor de bevrijding was Gerard Reve getuige van een voedseldropping bij vliegveld Valkenburg. Hiervan deed hij verslag in Het Parool van 1 mei 1945.
Na de bevrijding was de ellende die de hongerwinter had gebracht nog niet voorbij. Na 5 mei 1945 stierven de meeste mensen. Er was nauwelijks geld. Er werd honger geleden. Mensen dachten de hele dag aan eten en droomden over eten. De distributie van groenten en fruit kwam langzaam weer op gang. Gerard Reve had het geluk dat hij eind 1945, begin 1946 door Het Parool, zijn toenmalige werkgever, in Dordrecht werd gestationeerd. In de provincie was de voedselsituatie beter dan in de stad Amsterdam, waar echt alles op de bon was. Volgens Hanny Michaelis stuurde Reve zijn moeder per expres en aangetekende post – om diefstal te voorkomen – twee gebakken karbonades.
In Dordrecht schreef hij het verhaal ‘Drie broden’ (Ruim Baan van 26 april 1946). In dat autobiografische verhaal beschrijft (toen nog) Simon van het Reve hoe hij net buiten Dordrecht in de kost ging bij ‘vriendelijke mensen’ met een ‘ontwapende goedheid’ die de bonnen voor hun broodrantsoen hadden laten verlopen. ‘Ik verlangde opeens hevig thuis bij mijn ouders in de stad te zijn’.
Terug in Amsterdam bestond Reve’s werk naast rechtbankverslaggeving onder andere uit het schrijven van de rubriek ‘wat de bonnen bieden’. Die anoniem geschreven rubriek ging over de distributie van voedsel en andere schaarse artikelen.