Turks fruit van de heks

Kinderboeken Bakken (1)

Lezen en bakken zijn fijne bezigheden als je binnen moet blijven. Dit is deel 1 in de serie Kinderboeken Bakken. In ieder deel bakken we een recept uit een bekend kinderboek. We beginnen met Turks Fruit uit De Kronieken van Narnia: De leeuw, de heks en de kleerkast (1950) van C.S. Lewis. Een stukje lezen uit het boek doe je hier.

De kinderen Peter, Susan, Edmund en Lucy Pevensie worden in 1940 geëvacueerd uit Londen, omdat het daar door de Tweede Wereldoorlog te gevaarlijk voor ze is. Ze worden gehuisvest in het grote huis van een vriendelijke professor. Lucy ontdekt als eerste een kleerkast zonder achterwand. Via die kast komt ze in een winters sprookjesland: Narnia.

Deze wereld is betoverd door Jadis, de Witte Heks. De voorspelling is dat er ooit een einde aan haar heerschappij zal komen als vier kinderen in Narnia komen. Daarom wil de Witte Heks dat alle kinderen aan haar worden uitgeleverd.

Edmund volgt zijn zusje Lucy een keer door de kast naar het geheimzinnig Nardia, maar Lucy vindt hij niet. Hij ontmoet wel de Witte Heks zelf. Zij noemt zich de koningin van Narnia. In plaats van hem iets naars aan te doen biedt ze hem betoverde chocolademelk aan.

‘Wat zou je er het liefst bij willen eten?’

Marsepein alstublieft, Majesteit,’ zei Edmund.

Weer liet de koningin een druppel uit haar flesje in de sneeuw vallen en meteen stond er een ronde doos meteen groenzijden lint erom. De doos werd opengemaakt en hij bleek tot aan de rand toe val te zotten met het heerlijkste snoepgoed dat je je kunt bedenken: marsepein! Elk blokje was zacht en zoet tot helemaal binnenin en Edmund had nog nooit zoiets verrukkelijks geproefd. Hij had het lekker warm gekregen en voelde zich nu helemaal op zijn gemak.

Terwijl hij zat te eten stelde de Koningin hem allerlei vragen. In het begin dacht Edmund er af en toe nog wel aan hoe onbeleefd het is om met volle mond te praten, maar algauw was hij dat helemaal vergeten en dacht hij er alleen nog maar aan hoe hij zoveel mogelijk marsepein in zo weinig mogelijk tijd naar binnen kon werken. En hoe meer hij ervan at, hoe meer hij hebben wilde ; en geen moment vroeg hij zich af waarom de Koningin eigenlijk zoveel van hem wilde weten.

Zo komt de Koningin van Edmund te weten dat ze thuis met vier kinderen zijn, wat haar natuurlijk bijzonder interesseert. Ondertussen eet Edmund alle marsepein op.

Edmund zat heel nadrukkelijk naar de lege doos te kijken en hoopte dat zij zou vragen of hij nog meer wilde. De Koningin wist waarschijnlijk heel goed wat hij dacht, want zij wist dat dit betoverde marsepein was – hoewel Edmund daar niets van had gemerkt. Wie er eenmaal van geproefd had, wilde er steedas maar meer van eten en zo iemand zou er (als niemand hem zou tegenhouden tenminste) net zo lang van dooreten tot hij er dood bij neerviel.

Maar de Koningin geeft hem geen marsepein meer. Ze belooft hem wel dat hij haar opvolger zal worden als hij zijn broer en zusjes meebrengt. Edmund vindt dit wel een goed idee. Vooral omdat ze hem nog meer snoepgoed belooft. Door de verslavende werking van de marsepein kan ze degenen die het hebben gegeten makkelijk controleren.

Geen marsepein

Het snoepgoed waaraan de heks Edmund verslaafd maakt, is geen marsepein maar Turks fruit. In het Engelse origineel heet het snoep Turkish Delight. Dit snoepgoed zette de Nederlandse vertalers van het verhaal in 1950 voor een probleem. Turkish Delight was toen in Nederland nauwelijks bekend. Er bestond geen Nederlandse naam voor. In 1956 werd het boek opnieuw vertaald. Toen vertaalde de vertaler Turkish Delight als Turkse noga. Immers noga bestaat net als Turks fruit uit rechthoekige blokken. De vertalers sinds 1983 maken er marsepein van, wellicht om associatie met de roman van Jan Wolkers te vermijden. Turks Fruit is namelijk ook de titel van een bekend boek van Jan Wolkers.

Turks Fruit

Turks fruit is een zoete lekkernij die veel in in Turkije, Cyprus, Griekenland, Albanië en Servië wordt gegeten. Het bestaat voor een groot deel uit suiker of honing, fruit, kokos en gelei, soms met nootjes (zoals hazelnootjes, amandelen en/of pistachenootjes). Het kan verschillende kleuren hebben. Kun jij net als Edmund ook verslaafd raken aan Turks fruit?

Wat heb je nodig

  • 1 biologische sinaasappel
  • 250 gram suiker 
  • ½ deciliter water
  • 2 blaadjes gelatine 
  • 5 eetlepels maizena
  • 1 eetlepel citroensap 
  • 25 gram gepelde en gehakte pistachenootjes
  • 3 eetlepels poedersuiker

Je kunt Turks Fruit natuurlijk met allerlei andere smaken maken, maar dit recept is met sinaasappel.

  1. Allereerst rasp je de schil van de sinaasappel.
  2. Pers de sinaasappel uit. Bewaar de geraspte schil dus!
  3. Het sap en rasp breng je aan de kook met een halve deciliter water, voeg hier ook de 250 gram suiker aan toe.
  4. Laat de gelatine 5 minuten in koud water weken.
  5. Ondertussen kun je de pistachenootjes fijnhakken en een cakevorm invetten.
  6. Maak van 4 eetlepels maizena (bewaar 1 eetlepel), het citroensap en 3 eetlepels water een papje. Voeg dit maizenapapje toe aan je sinaasappelpapje. Laat dit op hoog vuur zo’n 5 minuten koken, tot het dik en stroperig is.
  7. Knijp de gelatine uit, haal de pan van het vuur en voeg de gelatine toe aan je siroop/papje. Voeg eventueel ook je pistachenootjes toe.
  8. Doe je siroop in het ingevette bakblik en en laat deze 8 uur in de koelkast opstijven.

Nu is je Turks Fruit bijna klaar:

  1. Snij het Turks fruit in blokjes.
  2. Voeg de overgebleven maizena bij het poedersuiker en strooi deze over je gesneden blokjes Turks Fruit.

Klaar! Heerlijk voor bij kaneelthee of bij Harry Potters boterbier. Bewaar je Turks Fruit in een afgesloten bakje of trommel.

Een tragisch ongeluk

Onbekende Bennekomse graven (1)

Algemene begraafplaats Bennekom (graf 04.A.09)

Het was woensdagmorgen 26 januari 1938. Andries van Renssen had op Nassaulaan 34 net zijn vrouw Clasina en tweejarige dochter Toosje gedag gezegd. Hij was per fiets op weg naar zijn werk in Ede. Hij werkte voor de Nederlandse Christelijke Radio Vereniging (NCRV). De propaganda-afdeling van deze omroep bevond zich op de bovenverdieping van de villa van NCRV-bestuurder Derk Pereboom op Stationsweg 24.

Het was een natte, koude ochtend. Het was half negen. De zon kwam net op toen Van Renssen voor de spoorwegovergang moest wachten op de trein van Utrecht naar Arnhem. Toen de trein was gepasseerd, de slagbomen waren opgehaald en de file auto’s, fietsers en wandelaars zich in beweging zette, slipte zijn achterwiel op de natte rails. Juist op het moment dat naast hem een met stenen geladen vrachtwagen reed. De jonge vader viel precies onder de dubbele achterwielen van de vrachtwagen. Zijn linkerbeen werd volledig verbrijzeld. Hij lag op het spoor. De D-trein Hoek van Holland – Bazel liep vertraging op.

Complicaties

Ondanks de verschrikkelijke pijn bleef Van Renssen bij kennis, ook toen dokter De Haan eerst hulp verleende. Eerst werd hij naar het Johanniter ziekenhuis in zijn woonplaats gebracht. Later werd hij met de ziekenauto van Van Laar overgebracht naar het Diaconessenhuis in Arnhem. De bedoeling van de Arnhemse artsen was zijn been te amputeren. Ondanks de ernstige verwondingen werd daar niet direct voor zijn leven gevreesd. Zich bewust van de ernst van de situatie sprak Van Renssen nog met zijn vrouw. Hij vertelde haar dat hij graag bij zijn gezin wilde blijven, maar dat als dat niet meer mogelijk was, het ook goed zou zijn. Niet voor niet had hij zijn huis aan de Nassaulaan ‘Gratia Felix’ (gelukkig door genade) gedoopt. Andries van Renssen overleed om kwart over twaalf in het bijzijn van zijn vrouw aan de complicaties van zijn verwondingen.

Op zaterdagmiddag 29 januari 1938 werd hij op de Algemene begraafplaats in Bennekom ter aarde besteld. Zijn graf bestaat nog steeds (04.A.09) omdat hij bijzonder actief was geweest voor de NCRV.

Rotterdammer

Andries Renssen hzn werd op 2 februari 1902 te Rotterdam geboren als zoon van Hendrik van Renssen (1873-1936), koopman in machine-oliën, en Antonia van Os (1877-1914). Hij bezocht de lagere school in zijn geboortestad. Op zijn twaalfde overleed zijn moeder en zeven maanden later hertrouwde zijn vader met Francina Duijzers (1884-1960). Ondertussen doorliep Andries de Christelijke HBS en een christelijke kweekschool. Als jongeling was hij actief in gereformeerde kring. Zo was hij oprichter van jongelingenverenigingen op gereformeerde grondslag Timotheus en prof. Biesterveld.

Op 1 mei 1920 haalde Van Renssen zijn onderwijzersakte en later die maand zijn diploma stenografie Duits. Hij ging niet voor de klas, maar werkte enige tijd op de administratie van de oliehandel van zijn vader. Hij was ook kerkelijk actief. In 1924 was hij penningmeester van zowel een plaatselijk actiecomité van de Nederlandse Drankbestrijding als van de Protestantsche Dragersvereeniging ‘Recht en Billijkheid’. Een vereniging die zich ten doel stelde stoffelijke overschotten ten grave te dragen en de opbrengsten daarvan ten goed te laten komen aan de minderbedeelden.

In december 1924 verhuisde hij naar Tramweg 28 (nu Churchillweg) in Wageningen. Daar werd hij namelijk vertegenwoordiger van de uitgeverij Zomer & Keuning. In oktober 1926 keerde hij terug naar zijn oude adres Snellemansdwarstraat 13b in Rotterdam. Om halverwege 1927 naar Utrecht te verhuizen. Op verzoek van het NCRV-bestuur was Van Renssen per 1 maart 1927 namelijk als ambtenaar in dienst van de NCRV getreden. Op 29 september 1929 trouwde hij in Rotterdam met Clasina van der Voorde (Rotterdam 2 februari 1902 – Bolsward 23 juli 1998).

NCRV

In de beginperiode bij de omroep was hij op de achtergrond de rechterhand van de Bennekomse omroepvoorzitter Abraham van der Deure als deze door het land trok. Soms trad hij op als radio-omroeper en later hield hij geregeld zelf spreekbeurten in het land. Bovendien verzorgde hij de notulen van de hoofdbestuur en het dagelijks bestuur van de NCRV.

De wortels van de NCRV liggen voor een belangrijk deel in onze omgeving. Mr. Abraham van der Deure uit Bennekom richtte samen met ds. Pieter Dommisse uit Maassluis de eerste Nederlandse  omroepvereniging op. Andere bestuursleden waren: Derk Pereboom uit Ede, programmaleider en eerste omroeper P.C. Tolk (Hilversum) en drukker van de omroepgids en ledenadministrateur Carel Keuning uit Wageningen (directeur uitgeverij Zomer & Keuning). In de beginjaren kwamen deze vier bestuursleden elke dinsdagavond bijeen bij Van der Deure thuis, eerst in huize ‘Delborgo’ en later in villa ‘Westereng’. Vanaf 1930 vergaderde het dagelijks bestuur van negen leden in Utrecht.

Nassaulaan

Behalve voor het bestuur, werkte Van Renssen ook voor de propaganda-afdeling in Ede en had hij de leiding over de kinderuurtjes en de schooluitzendingen. Aanvankelijk woonde hij met zijn vrouw op Keijenbergseweg 9 in Wageningen, waar ook zijn dochter Antonia (Toos) op 11 juni 1935 werd geboren.

Op 1 augustus 1936 werd het gezin Renssen ingeschreven op Nassaulaan 34 in Bennekom. Ook in Bennekom werd Andries van Renssen maatschappelijk actief. In de gereformeerde mannenvereniging, in het bestuur van het Comité voor christelijke winterlezingen en als secretaris van de Oranjevereniging. Tot die fatale januari-ochtend op de spoorwegovergang.

Herdenking

Nog de dag van zijn dood herdacht evangelist Johannes de Heer Andries van Renssen in zijn ziekenuurtje voor NCRV-radio. Op zaterdagmiddag 29 januari werd hij onder grote belangstelling herdacht en begraven. Het verslag daarvan is helaas verloren gegaan.

Op zaterdagmiddag 22 oktober 1938 vond er opnieuw een herdenkingsbijeenkomst plaats op de algemene begraafplaats. De medewerkers en het bestuur van de NCRV hadden het plan opgevat een ‘streng eenvoudig’ grafmonument te plaatsen op Van Renssens laatste rustplaats. Die middag werd het grafmonument aan de familie overgedragen. Andries van Renssens jongere broer Simon dankte namens zijn schoonzus en andere familieleden de NCRV voor alle zorg en het grafmonument. Een grafschrift met het opschrift Gratia Felix.

Blijf staan en vecht

Op 25 september 1944 werd in Ede het leven van de dichter Ben Sikken (1921-1944) in de kiem gesmoord.

De 19-jarige Ben Sikken verhuisde na het bombardement op Rotterdam naar Wageningen. Daar haalde hij in 1941 zijn gymnasiumdiploma. Vanaf 1939 schreef hij gedichten. Tot publiceren kwam hij niet, omdat hij zich dan moest inschrijven bij de Nederlandsche Kultuurkamer. Zo’n inschrijving met Ariërverklaring was verplicht voor iedereen die vanaf voorjaar 1942 wilde publiceren. 

In plaats van schrijver werd Sikken verkenner van de Groep Reynaert van de Geheime Dienst Nederland (GDN) die sinds de lente van 1943 actief was in Nederland. De verzamelde militaire gegevens werden via geheime radioverbindingen naar het Bureau Inlichtingen in Londen verzonden. Zo bracht hij Duitse stellingen en eenheden in kaart in het gebied tussen Rhenen, Renkum, Ede en Veenendaal. Onder andere op de Wageningse Berg.

Avond aan de rivier

Laat mij de zomeravond, en dit veerhuis hier,
dit schaduw-koel terras onder de oude bomen,
laat mij dit uitzicht op de spieg’lende rivier,
en ’t schouwspel van dit kalm verglijdend gaan en komen

der boten: lage aken, soms een donkre bark…
Nu lijkt dit land een droom: hoe edel, ongehavend
ligt ginds de Betuwe: een maatloos bloeiend park
onder de wolkenloze koepel van de avond…

En ‘k zie de wijde Rijn in ’t lieflijk perspectief
van golvend heuvelland der horizon vervloeien-
Mijn God, hoe machteloos heb ik dit landschap lief:
dit rijp azuren licht, dit zorgeloze bloeien…

Hoe wilde ik, dat ik steeds, als deze avond wijd
de mateloze stilte van Uw licht mocht drinken,
en zingen kon! Doch neen: breek op, hervat de strijd,
’t word nacht: dat slechts de taal der stalen wapens klinke.

Op 25 september 1944 werd Ben Sikken op de Wageningse berg betrapt en gearresteerd door de Duitse soldaten. Hij werd afgevoerd naar  Ede. Het verhaal gaat dat zijn stoffelijk overschot achter een Duitse tank in triomf door het dorp werd gereden. Ook ging het verhaal dat hij tussen twee Duitse voertuigen in werd meegevoerd naar Ede. Dat is allemaal niet waar, maar hij werd wel keihard verhoord. o.a. door de beruchte Edese politieagent Abraham Kipp. Kipp was lid van de NSB, trad in dienst van de Waffen-SS en werkte ook voor de Duitse Sicherheitsdienst. Hij stond bekend als de bloedbeul.

Blijf staan en vecht

Niet van den slaap zal ik genezen:
Mijn vuist wordt nimmer hard en hecht.
Wie eenmaal heeft gezegd: 
“ik sta en vecht”
sterft liever met uiteengereten pezen
maar fier en recht,
dan dat hij wijkt, vermoeid, in laffe vrezen,
Blijf staan en vecht!

Tevergeefs werd geprobeerd Sikken tot een uitvoerige bekentenis en het verraad van zijn medeverkenners te dwingen. Toen dat niet lukte werd hij zonder vorm van proces doodgeschoten. Op last van de Duitse bezetter bleef zijn dode lichaam 24 uur op straat liggen. Als afschrikwekkend voorbeeld. Pas toen kreeg het Rode Kruis toestemming zijn lichaam te begraven. Op twee oktober deed begrafenisondernemer Dirk Jan Boeve aangifte van Sikkens overlijden.

Een jaar later, op 25 september 1945, werd Sikken herbegraven te Wageningen (graf RK494). In november 1987 werd in de wijk Hamelakkers de Ben Sikkenlaan onthuld. Zijn naam staat op het Monument voor de Gevallenen aan de Costerweg in Wageningen. In Ede is (nog) niets dat aan Ben Sikken herinnert.

Nagelaten gedichten

Vanaf 1939 tot aan zijn dood heeft Ben Sikken enkele honderden gedichten geschreven, waaruit in 1947 een selectie is gebundeld onder de naam Nagelaten Gedichten (1947). De inleiding van het boek is geschreven door Gabriël Smit, een dichter/journalist die tijdens de Duitse bezetting werkzaam was voor de Nederlandsche Kultuurkamer, als correspondent en als verklikker.

De vrijheid komt

Tijdens de slag om Arnhem (17-25 september 1944) zag de doodzieke dichter Joannes Reddingius de vrijheid naderen. De vrijheid die hij niet meer zou meemaken.

Joannes Reddingius (1873-1944) was een productief schrijver, maar toen 10 mei 1940 de oorlog uitbrak, raakte z’n dichtader verstopt. Hij was zo zeer overmand door de bezetting dat het hem onmogelijk was te dichten. ‘Het lijden om hem heen, in naaste omgeving en in hele de wereld, wekte een ondragelijk gevoel van verslagenheid en machteloosheid – maar ook onverzettelijke wil tot weerstand.’ (voorwoord Uit de diepte, 1946)

Toen hij op 23 februari 1943 noodgedwongen naar Bennekom verhuisde, kon hij weer dichten. Noodgedwongen, omdat het deel van Den Haag waar ze woonden geëvacueerd werd; het gebied van het Haagsche Bosch waar ze vlak bij woonden werd gebruikt als lanceerplaats voor V1’s.

Bennekom

Ze huurden van een jong onderwijzersgezin op Nassaulaan 34 in Bennekom twee kamers en hadden het naar omstandigheden naar hun zin. ‘De natuur is hier prachtig. Fanny [zijn vrouw] en ik maken groote wandelingen door de bosschen en telkens zien we streken, die we nog niet kenden. […] We hebben lindenboomen in onze laan en dat is heel wat anders dan de rij hooge huizen, die in Den Haag aan de overzij van onze straat oprezen.’ Ze hadden het zo naar hun zin dat ze er een toekomst zagen. ‘We zijn van plan in Gelderland te blijven wonen, misschien wel in Bennekom, maar dat is nog toekomstmuziek’. (Brief aan Weduwe Kloos van 6 mei 1943).


De lucht is rood van goud en stil ik ga
Lang ’t oude wegje waar de beuken staan
En waar ik zien kan tegen gloed der luchten
De blanke berken in haar avonddroom.
O Michaël, wees het herfstgetij
Het menschenhart, dat strijden moet, nabij.

In de stilte van de bossen, ‘waar de sfeer van sterven overeenstemde met onze weemoed om al het bloeiende leven dat door geweld tot een einde kwam’, kwamen de zangen weer tot hem, zoals zijn vrouw het verwoordde. Tussen St. Michaël 1942 en Sint Jan 1944 dichtte honderden gedichten, stil, voor zichzelf. Zijn laatste verzen waren sonnetten die vrijwel alle ontstaan zijn uit zijn bewogenheid met het leed der wereld en met het leed van velen, die hem na waren. 

Luchtlanding

“Hij was in Maart ’44 begonnen te sukkelen, pas op het laatst, eind September, kreeg de dokter zekerheid, dat zich een kwaadaardig proces afspeelde, een gezwel van de Pancreasklier. Hij is temidden van het oorlogsgeweld gestorven, maar zeker dat de bevrijding dichtbij was. De luchtlanding bij Wolfheze op 17 september heeft hij van zijn bed uit gezien en was er diep van onder den indruk.” Zo schreef zijn vrouw na Reddingius’ dood aan P.R. Ritter (brief 27 januari 1946)

Joannes Reddingius overleed op 14 oktober 1944. Nog dezelfde dag van zijn overlijden werd hij op de begraafplaats aan de Alexanderweg begraven. De begrafenis vond in alle stilte plaats.

Een week na zijn dood werd Bennekom geëvacueerd vanwege het oorlogsgeweld. Fanny Reddingius-Salomonson ging naar Lunteren en informeerde slechts enkele naasten over haar mans dood. Zijn vrienden moesten negen maanden later zijn dood uit de krant vernemen.  “Toen hij zeventig [19 juni 1943] werd heeft hij eenige interviews geweigerd, omdat hij zijn naam niet in de krant, zooals die toen was, wilde hebben. Ik wist dan ook, volkomen in zijn geest te handelen, door zijn dood niet in de krant te vermelden.”

Na de bevrijding stuurde zij een bericht aan Vrij Nederland en daarin heeft tegelijk het laatste gedicht gestaan uit een bundel Sonnetten die hij in de Bennekomse oorlogsmaanden dichtte:


De Vrijheid komt, de lucht en d' oceaan
zijn vol van haar, wij ademen haar geest,
over de bergen komt zij tot het dal,
neemt woning in het wezen, dat wij zijn.

Haar stem heeft klank van jeugd, want zij is nieuw
en toch zoo machtig, dat het hart haar hoort,
hare muziek en weet zich Vrijheid's kind,
dat in haar adem leeft en strijden wil.

De wind der Ruimte raakt het vuur van 't bloed
en de Gedachte ontstaat, die is als licht
en d'oertoon klinkt van liefde, die is leven,
wij ademen muziek, ons oog wordt helder.
Het is of een bazuin uit hoogten klinkt:
Volk'ren ontwaakt, de tirannie verzinkt!

Reddingius’ grafsteen is aan één kant gevat in een vierkant zuiltje, waar in de bovenhoek een partje zon is gebeiteld; een sprankje hoop in de duisternis (afdeling 6, vak E, nr. 41-42). Een selectie van zijn Bennekomse oorlogsgedichten verscheen postuum onder de titel Uit de Diepte (1946).

Foto Bert Lever

Reddingius’ grafsteen is aan één kant gevat in een vierkant zuiltje, waar in de bovenhoek een partje zon is gebeiteld; een sprankje hoop in de duisternis (afdeling 6, vak E, nr. 41-42).

Meer informatie in Bennekom te boek (bijdrage Bert Lever).

Een menswaardig bestaan

Op 24 november 1988 verscheen er een foto van de 23-jarige Jolanda Venema in de Leeuwarder Courant. De foto toonde haar naakt en met een ‘Zweedse band’ vastgeketend aan een muur in een lege kamer. De foto was de illustratie bij een interview met haar oudersDe kop luidde ‘Geef ons kind een menswaardig bestaan’. De publiciteitsgolf die hierop volgde, leidde inderdaad tot een ander bestaan.

Bij het schrijven van haar levensverhaal voor het Digitaal Vrouwenlexicon Nederland werd ik misselijk en boos. Hoe kunnen we als mensen zo met elkaar omgaan? (zie ook haar lemma in 1001 vrouwen in de twintigste eeuw).

Jolanda Venema met haar ouders, door onbekende fotograaf, 1988 (ANP Photo).

Bertha Herthogh alias Nadra

In december 1950 brak de hel los, toen het Nederlandse meisje Maria Hertogh werd weggehaald bij haar islamitische adoptiemoeder en terugkeerde naar haar Nederlandse katholieke, biologische ouders.

Ze werd speelbal in een internationaal etnisch-religieus conflict over haar adoptie. Ontheemd als ze was, ging ze ‘terug’ in Nederland vier huwelijken aan en kreeg ze elf kinderen. Ze beraamde de moord op haar tweede man en overleefde een aneurysma. Ze overleed aan leukemie en stelde haar lichaam ter beschikking aan de wetenschap. In Maleisië en Singapore is Bertha Hertogh nog altijd een icoon van de strijd tegen het westerse imperialisme. 

Over dit veelbewogen leven schreef ik voor 1001 vrouwen in de twintigste eeuw (2018) en in het Digitaal Vrouwenlexicon Nederland

Bertha Herthogh, door onbekende fotograaf, 1950 (ANP Photo).

Nijhoff’s Idylle in het Renkumse beekdal

Op 10 mei 1940 hield een eskadron huzaren onder leiding van de dichter-kapitein Martinus Nijhoff (1894-1953) de Duitse invasietroepen enkele uren tegen. Dit huzarenstukje maakte de evacuatie van Wageningen mogelijk. Het vervolg van de gevechten op de Grebbeberg is bekend.

Na de capitulatie schreef de gewonde dichter in het Diaconessenhuis te Utrecht in enkele dagen de idylle ‘Protesilaos en Laodamia’. ‘Ik had behoefte aan Grieksch ‘‘azuur’’, aan transpositie [transparantie], na het zien der soldatengraven,’ schreef Nijhoff aan collega Hendrik de Vries. Het kan geen toeval zijn dat Nijhoff juist deze stof voor de leerlingen van het Utrechts Stedelijk Gymnasium koos: het toneel is een zomerlandschap met een eik, waaronder een speer met een helm erop staat, ten teken dat er een soldaat is begraven. De Trojaanse oorlog is voorbij en de overlevenden gaan naar huis. Als eerste gevallene mag Protesilaos van Zeus de onderwereld één uur verruilen voor zijn aardse huis.

Eenmaal hersteld veerde de vrijgelaten kapitein op en vond als dichter hinkend zijn weg in de illegaliteit.

Het lijkt mij een tof idee om ter nagedachtenis aan de gebeurtenissen die eerste oorlogsdagen op 10 mei deze idylle van Nijhoff op te voeren in het Renkumse beekdal. Bij een van de prachtige eiken.

Muurbloempje

In mijn eentje op een receptie voel ik me ergens ongemakkelijk, ook al ben ik een vlotte prater. Ergens voelt het als een muurbloempje op de dansschool. Inlevend als ik ben, denk ik dat anderen zich ook zo voelen en maak ik wat geforceerd praatjes met andere alleenstaanden op recepties.

Zo stond ik aan het begin van deze herfst even alleen naast een dame. Allebei met onze rug tegen de muur van het Amsterdam Museum. Ik weet niet meer wat ik vroeg, maar het ging zeker niet over de beveiliging van de hoogwaardigheidsbekleders. ‘Nee hoor, ik overzie de situatie prima zo met mijn rug tegen de muur. De beveiliging is ok’ leek ze me gerust te stellen dat het met haar en de beveiliging goed zat. 

Haar divergente antwoord sloeg me even stil. De dame vroeg beleefd of ik ook voor het museum werkte. ‘Nee, ik ben een van de auteurs. Wat doe jij bij het museum.’ ‘Ik heb Majoor Bosshardt ingesproken voor de audiotour’, zei ze. Voordat ik kon vragen waarom juist Bosshardt begon burgermoeder Femke Halsema een hartelijk praatje met mijn buurvrouw. Waar ik niet in werd betrokken. En voordat ik met mijn ogen had geknipperd sprak onze koning lachend deze ‘museummedewerker’ aan. Ik stond als muurbloempje naast een nationale bekendheid. Alleen kende ik haar niet! Ergens vaag had ik haar gezicht weleens gezien

Google is mijn beste vriend: audiotour Amsterdam Museum Majoor Boshart. Deed het werk. Maar wie is in vredesnaam Ellie Lust? Sorry mevrouw Lust, ik kijk geen ‘Wie is de Mol, noch ‘Opsporing verzocht’, DWDD of Ellie op Patrouille . Volgende keer stel ik me gewoon voor als ik een vreemde aanspreek op een receptie, dat voelt veel minder ongemakkelijk. (N.B. het zomeravondgesprek had best willen onthouden). 

przewalskipaard

Gister was het 28ste Nationaal Dictee, voor het eerst op de radio. Ik heb er een haat-liefde-verhouding mee. De regels vind ik interessant, maar ik heb een slecht woordbeeld. Al die exotische woorden maken het dictee ronduit vervelend. De exoten juist kunnen spellen zegt niet over je taalvaardigheid. Gelukkig besefte Wim Daniëls dat!

De enige goede herinnering die ik aan exotische dictee-woorden heb, was als eerstejaars Nederlands. Kees Fens schreef het eerste dictee in 1990. In het college namen we de valkuilen door. Alleen omdat ik ranger van het Wereld Natuur Fonds was geweest, wist ik hoe ik przewalskipaard moest worden gespeld.

Einde van de Grote Oorlog

Honderd jaar geleden eindigde De Grote Oorlog ook voor de tiener Jos Hoeck (1898-1968). Deze jonge Vlaamse dichter had in april 1915 in het Vluchtoord Ede een bundel oorlogspoëzie uitgeven. Samen met later min of meer bekende auteurs Johan de Maegt (1876-1938), Marcel van de Velde (1898-1964) en Martin J. Premsela /Martin Permys (1896-1960) schreef hij in het kampblad Ons Leven. Onder andere het gedicht ‘De Vredesengel’ (gedateerd 26 september 1915):

O heil’ge vredesengel, wonderschone fee,
o ruw en snood verdreven, dierbaar liefdepand!
Der mensen lijdend hart, geprangd in snerpend wee,
door ‘t oorlogsmonster vastgesnoerd aan ijzeren hand
verheft zich, droef’lijk klagend, bang, en roept u aan.
Het smeekt om laaf’nis,*1 troost, geknakt door ‘t zware leed.
Het weent, het rouwt, vervloekt in brandend heet getraan
het grijnzend noodlot, ruw, meedogenloos en wreed.

Op ‘t ijs’lijke slagveld, roodgedrenkt met hartenbloed,
waar alle mens’lijk-rein gevoel wordt afgeweerd,
waar broedermoord men roemt en loont als ‘t hoogste goed,
waar zwaait de zeis des doods, door bloeddorst stug beheerd,
daar vallen rij aan rij de scharen jong en schoon.
Waarom gemoord, waarom dat schuld’loos bloed gevloeid
en ‘s mensen zielenadel zwart bevlekt met hoon?
Waarom zo wreed de smart en rouwe rondgestrooid?

Het mensdom ligt geknield en smeekt op bange toon
om  vrede, dierb’re vrede, zoet, bekoorlijk woord.
O heil’ge vredesfee, beklim uw gouden troon,
verjaag de oorlogsgesel, mijd de broedermoord,
verstom ‘t kanongedreun, verstom de wilde haat.
Verenig volk en volkje hecht in liefdeband
en heers voor eeuwiglang, de volk’ren wel te baat,
opdat ze leven saam, in vrede, hand in hand.