Blijf staan en vecht

Op 25 september 1944 werd in Ede het leven van de dichter Ben Sikken (1921-1944) in de kiem gesmoord.

De 19-jarige Ben Sikken verhuisde na het bombardement op Rotterdam naar Wageningen. Daar haalde hij in 1941 zijn gymnasiumdiploma. Vanaf 1939 schreef hij gedichten. Tot publiceren kwam hij niet, omdat hij zich dan moest inschrijven bij de Nederlandsche Kultuurkamer. Zo’n inschrijving met Ariërverklaring was verplicht voor iedereen die vanaf voorjaar 1942 wilde publiceren. 

In plaats van schrijver werd Sikken verkenner van de Groep Reynaert van de Geheime Dienst Nederland (GDN) die sinds de lente van 1943 actief was in Nederland. De verzamelde militaire gegevens werden via geheime radioverbindingen naar het Bureau Inlichtingen in Londen verzonden. Zo bracht hij Duitse stellingen en eenheden in kaart in het gebied tussen Rhenen, Renkum, Ede en Veenendaal. Onder andere op de Wageningse Berg.

Avond aan de rivier

Laat mij de zomeravond, en dit veerhuis hier,
dit schaduw-koel terras onder de oude bomen,
laat mij dit uitzicht op de spieg’lende rivier,
en ’t schouwspel van dit kalm verglijdend gaan en komen

der boten: lage aken, soms een donkre bark…
Nu lijkt dit land een droom: hoe edel, ongehavend
ligt ginds de Betuwe: een maatloos bloeiend park
onder de wolkenloze koepel van de avond…

En ‘k zie de wijde Rijn in ’t lieflijk perspectief
van golvend heuvelland der horizon vervloeien-
Mijn God, hoe machteloos heb ik dit landschap lief:
dit rijp azuren licht, dit zorgeloze bloeien…

Hoe wilde ik, dat ik steeds, als deze avond wijd
de mateloze stilte van Uw licht mocht drinken,
en zingen kon! Doch neen: breek op, hervat de strijd,
’t word nacht: dat slechts de taal der stalen wapens klinke.

Op 25 september 1944 werd Ben Sikken op de Wageningse berg betrapt en gearresteerd door de Duitse soldaten. Hij werd afgevoerd naar  Ede. Het verhaal gaat dat zijn stoffelijk overschot achter een Duitse tank in triomf door het dorp werd gereden. Ook ging het verhaal dat hij tussen twee Duitse voertuigen in werd meegevoerd naar Ede. Dat is allemaal niet waar, maar hij werd wel keihard verhoord. o.a. door de beruchte Edese politieagent Abraham Kipp. Kipp was lid van de NSB, trad in dienst van de Waffen-SS en werkte ook voor de Duitse Sicherheitsdienst. Hij stond bekend als de bloedbeul.

Blijf staan en vecht

Niet van den slaap zal ik genezen:
Mijn vuist wordt nimmer hard en hecht.
Wie eenmaal heeft gezegd: 
“ik sta en vecht”
sterft liever met uiteengereten pezen
maar fier en recht,
dan dat hij wijkt, vermoeid, in laffe vrezen,
Blijf staan en vecht!

Tevergeefs werd geprobeerd Sikken tot een uitvoerige bekentenis en het verraad van zijn medeverkenners te dwingen. Toen dat niet lukte werd hij zonder vorm van proces doodgeschoten. Op last van de Duitse bezetter bleef zijn dode lichaam 24 uur op straat liggen. Als afschrikwekkend voorbeeld. Pas toen kreeg het Rode Kruis toestemming zijn lichaam te begraven. Op twee oktober deed begrafenisondernemer Dirk Jan Boeve aangifte van Sikkens overlijden.

Een jaar later, op 25 september 1945, werd Sikken herbegraven te Wageningen (graf RK494). In november 1987 werd in de wijk Hamelakkers de Ben Sikkenlaan onthuld. Zijn naam staat op het Monument voor de Gevallenen aan de Costerweg in Wageningen. In Ede is (nog) niets dat aan Ben Sikken herinnert.

Nagelaten gedichten

Vanaf 1939 tot aan zijn dood heeft Ben Sikken enkele honderden gedichten geschreven, waaruit in 1947 een selectie is gebundeld onder de naam Nagelaten Gedichten (1947). De inleiding van het boek is geschreven door Gabriël Smit, een dichter/journalist die tijdens de Duitse bezetting werkzaam was voor de Nederlandsche Kultuurkamer, als correspondent en als verklikker.

De vrijheid komt

Tijdens de slag om Arnhem (17-25 september 1944) zag de doodzieke dichter Joannes Reddingius de vrijheid naderen. De vrijheid die hij niet meer zou meemaken.

Joannes Reddingius (1873-1944) was een productief schrijver, maar toen 10 mei 1940 de oorlog uitbrak, raakte z’n dichtader verstopt. Hij was zo zeer overmand door de bezetting dat het hem onmogelijk was te dichten. ‘Het lijden om hem heen, in naaste omgeving en in hele de wereld, wekte een ondragelijk gevoel van verslagenheid en machteloosheid – maar ook onverzettelijke wil tot weerstand.’ (voorwoord Uit de diepte, 1946)

Toen hij op 23 februari 1943 noodgedwongen naar Bennekom verhuisde, kon hij weer dichten. Noodgedwongen, omdat het deel van Den Haag waar ze woonden geëvacueerd werd; het gebied van het Haagsche Bosch waar ze vlak bij woonden werd gebruikt als lanceerplaats voor V1’s.

Bennekom

Ze huurden van een jong onderwijzersgezin op Nassaulaan 34 in Bennekom twee kamers en hadden het naar omstandigheden naar hun zin. ‘De natuur is hier prachtig. Fanny [zijn vrouw] en ik maken groote wandelingen door de bosschen en telkens zien we streken, die we nog niet kenden. […] We hebben lindenboomen in onze laan en dat is heel wat anders dan de rij hooge huizen, die in Den Haag aan de overzij van onze straat oprezen.’ Ze hadden het zo naar hun zin dat ze er een toekomst zagen. ‘We zijn van plan in Gelderland te blijven wonen, misschien wel in Bennekom, maar dat is nog toekomstmuziek’. (Brief aan Weduwe Kloos van 6 mei 1943).


De lucht is rood van goud en stil ik ga
Lang ’t oude wegje waar de beuken staan
En waar ik zien kan tegen gloed der luchten
De blanke berken in haar avonddroom.
O Michaël, wees het herfstgetij
Het menschenhart, dat strijden moet, nabij.

In de stilte van de bossen, ‘waar de sfeer van sterven overeenstemde met onze weemoed om al het bloeiende leven dat door geweld tot een einde kwam’, kwamen de zangen weer tot hem, zoals zijn vrouw het verwoordde. Tussen St. Michaël 1942 en Sint Jan 1944 dichtte honderden gedichten, stil, voor zichzelf. Zijn laatste verzen waren sonnetten die vrijwel alle ontstaan zijn uit zijn bewogenheid met het leed der wereld en met het leed van velen, die hem na waren. 

Luchtlanding

“Hij was in Maart ’44 begonnen te sukkelen, pas op het laatst, eind September, kreeg de dokter zekerheid, dat zich een kwaadaardig proces afspeelde, een gezwel van de Pancreasklier. Hij is temidden van het oorlogsgeweld gestorven, maar zeker dat de bevrijding dichtbij was. De luchtlanding bij Wolfheze op 17 september heeft hij van zijn bed uit gezien en was er diep van onder den indruk.” Zo schreef zijn vrouw na Reddingius’ dood aan P.R. Ritter (brief 27 januari 1946)

Joannes Reddingius overleed op 14 oktober 1944. Nog dezelfde dag van zijn overlijden werd hij op de begraafplaats aan de Alexanderweg begraven. De begrafenis vond in alle stilte plaats.

Een week na zijn dood werd Bennekom geëvacueerd vanwege het oorlogsgeweld. Fanny Reddingius-Salomonson ging naar Lunteren en informeerde slechts enkele naasten over haar mans dood. Zijn vrienden moesten negen maanden later zijn dood uit de krant vernemen.  “Toen hij zeventig [19 juni 1943] werd heeft hij eenige interviews geweigerd, omdat hij zijn naam niet in de krant, zooals die toen was, wilde hebben. Ik wist dan ook, volkomen in zijn geest te handelen, door zijn dood niet in de krant te vermelden.”

Na de bevrijding stuurde zij een bericht aan Vrij Nederland en daarin heeft tegelijk het laatste gedicht gestaan uit een bundel Sonnetten die hij in de Bennekomse oorlogsmaanden dichtte:


De Vrijheid komt, de lucht en d' oceaan
zijn vol van haar, wij ademen haar geest,
over de bergen komt zij tot het dal,
neemt woning in het wezen, dat wij zijn.

Haar stem heeft klank van jeugd, want zij is nieuw
en toch zoo machtig, dat het hart haar hoort,
hare muziek en weet zich Vrijheid's kind,
dat in haar adem leeft en strijden wil.

De wind der Ruimte raakt het vuur van 't bloed
en de Gedachte ontstaat, die is als licht
en d'oertoon klinkt van liefde, die is leven,
wij ademen muziek, ons oog wordt helder.
Het is of een bazuin uit hoogten klinkt:
Volk'ren ontwaakt, de tirannie verzinkt!

Reddingius’ grafsteen is aan één kant gevat in een vierkant zuiltje, waar in de bovenhoek een partje zon is gebeiteld; een sprankje hoop in de duisternis (afdeling 6, vak E, nr. 41-42). Een selectie van zijn Bennekomse oorlogsgedichten verscheen postuum onder de titel Uit de Diepte (1946).

Foto Bert Lever

Reddingius’ grafsteen is aan één kant gevat in een vierkant zuiltje, waar in de bovenhoek een partje zon is gebeiteld; een sprankje hoop in de duisternis (afdeling 6, vak E, nr. 41-42).

Meer informatie in Bennekom te boek (bijdrage Bert Lever).